Archieven

 

Uw zoekacties: Archief van het Gasthuisfonds te Heukelum, 1623 - 1965 (1966)

2560 Archief van het Gasthuisfonds te Heukelum, 1623 - 1965 (1966)

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Context
Institutionele geschiedenis / Biografie
2560 Archief van het Gasthuisfonds te Heukelum, 1623 - 1965 (1966)
Inleiding
Context
Institutionele geschiedenis / Biografie
Oorsprong:
Niet bekend is van wanneer het gasthuis(fonds) dateert. In ieder geval wordt het al vermeld in het Landrecht van 1496:
“...Van in ’t gasthuys te logeren.
Item alle dieghene die nu voortaen in onsen gasthuys binnen Hueklem comen ende aldair logijs begeren om Gods wille, indien zij dan in dat voirseit gasthuys storven ende aflivich worden, soe sal alle haer goet, rede ende onrede, zij dan achterlaten, sullen binnen onser heerlicheit van Hueklem voirseit, comen ende erven op dat voirseit gasthuys. Ende des soe sullen hem die gasthuysmeesters in der tijt eerlichen ter eerden brengen...” * 
Ook de auteur Barbas geeft geen aanvullende informatie over het ontstaan van het gasthuis, dan dat het een oude stichting was belast met armenzorg en godsdienstige belangen. In 1742 zo schreef hij, werd het gasthuis verkocht en bestond de armenzorg uit het verstrekken van kleding, levensmiddelen, geneeskundige verzorging en geld. * 
Aan het eind van de achttiende eeuw werd de (latere) gemeenteraad van Heukelum belast met het toezicht op en het dagelijkse beheer van het fonds, dit ter vervanging van de Heer van Heukelum en Leyenburg. Duidelijk werd gesteld dat het fonds geen eigendom van de gemeente was. In een later stadium (1913) is sprake van een gemeentelijke instelling. Taken:
Het fonds was alleen bestemd voor de ondersteuning van Heukelumse inwoners. Dit wordt duidelijk als we kijken naar de jaren vijftig van de vorige eeuw. In de voormalige gemeente Spijk, nu samengevoegd met Heukelum, bestond een grote vraag naar steunverlening. De Heukelumse gemeenteraad liet echter geen twijfel bestaan over de doelgroep van het Gasthuisfonds ‘...de gelden van het gasthuisfonds op eene andere wijze te gebruiken als waartoe het sedert onheugelijke jaren bestemd en besteed is, namelijk voor alle behoeftigen die te Heukelum werkelijk thuis behooren en waar onder zoodanigen verstaan worden die te Heukelum geboren en aldaar woonachtig zijn...’. Overigens zag men wel de Spijkense nood in. Een nieuw burgerlijk armbestuur werd belast met de problematiek te Spijk. De benodigde gelden werden verkregen uit een te heffen hoofdelijke omslag. Dit burgerlijk armbestuur was overigens een kort leven beschoren. In 1860 werd het opgeheven en nam de diaconie van de hervormde gemeente Spijk haar taak over. Overigens was ook te Heukelum gevestigde diaconie van de hervormde gemeente actief op het gebied van de armenzorg.
Dankzij het reglement uit 1913 weten we ook iets meer af van de wijze waarop de steunverlening werd verstrekt. De burgemeester was ambtshalve voorzitter van het gasthuisfonds. Verzoeken om steunverlening moesten aan hem worden gericht. Vervolgens liet hij een raadslid, bij voorkeur degene die het dichtst woonde bij de aanvrager, op de kortst mogelijke termijn een onderzoek instellen. Op basis hiervan nam het college van burgemeester en wethouders een besluit over wel of geen steunverlening en zo ja, in welke mate en in welke vorm. Het besluit werd ook medegedeeld aan de gemeenteraad, die ten allen tijde gemachtigd was van het besluit af te wijken. Alleen in voorkomende noodsituaties kon van bovengenoemde procedure worden afgeweken. De burgemeester, al dan niet met een wethouder, was gemachtigd om voorlopige ondersteuning te geven. Het door het bovengenoemde raadslid in te stellen onderzoek strekte zich niet alleen uit tot de noodzaak van de ondersteuning. Artikel 6 van het reglement toont dit heel duidelijk.
‘...voorts over de omstandigheden, waarin de arme verkeert, waardoor deze in armoede is geraakt, zijn levensgedrag en dat zijner gezinsleden, het bedrag der inkomsten van het geheele gezin, de kans op herwinnen der zelfstandigheid van de arme en de mate van onderstand...’
Wanneer daadwerkelijke ondersteuning plaatsvond, speelde op de achtergrond mee, dat de steunaanvrager zo spoedig mogelijk weer in eigen onderhoud moest voorzien. Het weer in eigen onderhoud kunnen voorzien, werd gestimuleerd. Het raadslid dat het dichtst bij de steunaanvrager woonde, stond deze met zoveel mogelijk raad bij. Er werd op toegezien werd dat de verleende ondersteuning goed besteed werd en dat de ‘...arme aan niets gelegen was om in eigen onderhoud te voorzien...’ In de raadsvergaderingen werd van deze begeleiding verslag uitgebracht.
Wanneer daadwerkelijke ondersteuning plaatsvond, speelde op de achtergrond mee, dat de steunaanvrager zo spoedig mogelijk weer in eigen onderhoud moest voorzien. Het weer in eigen onderhoud kunnen voorzien, werd gestimuleerd. Het raadslid dat het dichtst bij de steunaanvrager woonde, stond deze met zoveel mogelijk raad bij. Er werd op toegezien werd dat de verleende ondersteuning goed besteed werd en dat de ‘...arme aan niets gelegen was om in eigen onderhoud te voorzien...’ In de raadsvergaderingen werd van deze begeleiding verslag uitgebracht.
Personeel:
Voordat de gemeenteraad belast werd met het toezicht op het gasthuisfonds, was de Heer van Heukelum en Levenburg toezichthouder. Hij benoemde dan ook de gasthuismeesters. Vermoedelijk zijn er meerdere tegelijk geweest. Barbas vermeldt voor 1767 een oppergasthuismeester en gasthuismeesters.
Het reglement uit 1856 noemt drie functionarissen. te weten een secretaris, een ontvanger, een arts en een bode. Deze werden benoemd, geschorst en ontslagen door de gemeenteraad. De secretaris had als taak de lijst van wekelijks bedeelden, opgesteld door de raad, door te geven aan de ontvanger ter verdere afhandeling. De ontvanger was niet gerechtigd van deze lijst af te wijken. In het verlengde hiervan was hij belast met het beheer van de dagelijkse inkomsten en uitgaven, een en ander conform zijn instructie. De arts was belast met de genees-, heel- en verloskundige behandeling van de armen.
Ook het onderwijs werd geregeld. De gemeentelijke onderwijzer diende onderwijs te geven aan de ‘...kinderen van door het fonds bedeelde en minvermogende niet bedeelde ouders...’
Het reglement uit 1913 sprak verder van de aanstelling van een werkman. In 1965 waren nog drie functionarissen in dienst, een secretaris (tevens gemeentesecretaris), een ontvanger en een arts.
Financiën:
De inkomsten van het gasthuisfonds bestonden uit tijnzen, rente op uitstaande geldsommen, verkoop van houtgewas en de pachtsommen voor landerijen en andere onroerende goederen. Bij het laatste kan gedacht worden aan het oude stadhuis van Heukelum, dat eigendom was van het fonds en gehuurd werd door zowel de gemeente als de polder Heukelum. Het gasthuisfonds bezat in 1787 ruim 83 morgen aan landerijen, gelegen in de polders Binnen de Tiendweg, Achter Vogelswerf, Leuven en Broek. In 1966 was het landerijenbezit nog altijd ruim 63 hectaren groot.
Aan de uitgavenkant staan, vanzelfsprekend, posten als armenzorg en het onderhoud van de bezittingen. Er staan echter ook posten op, die op het eerste gezicht niet verwacht zouden worden. Zo werd in 1786 een jaar traktement voor de organist opgevoerd en in 1787 ook een jaar traktement voor de orgeltreder Roelof Straatman. Ook werd een vergoeding uitbetaald aan de predikanten voor het houden van de avondgodsdienst. Dit alles hangt samen met de godsdienstige taak van het gasthuisfonds (zie boven). Verder vinden we posten terug voor de salarissen van de secretaris, bode, chirurgijn, gerechtsdienaar en een schoolmeester voor het geven van onderwijs aan onvermogenden. Uitgezonderd die voor de organist vinden we al deze posten ook nog terug in de negentiende en twintigste eeuw.
In 1881 verschenen ook posten op de begrotingen voor een naai- en breischool en een volksbibliotheek. In 1966 telde dezelfde leesbibliotheek 1050 boeken. Daarnaast werden ook subsidies verstrekt, zoals in 1930 aan de Vereeniging tot Ziekenverpleging.
De rekeningen werden aanvankelijk opgesteld door de gasthuismeester. Voor 1792 werden de rekeningen afgehoord (=gecontroleerd en vervolgens vastgesteld) door de drost als vertegenwoordiger van de heer van Heukelum en Leyenburg. Dit afhoren gebeurde ten overstaan van de schout en schepenen van de stad Heukelum. Nà 1793 gebeurde dit afhoren door vertegenwoordigers van het volk en de provisionele schout. In de daaropvolgende jaren door de gemeenteraad en twee vertegenwoordigers (commissarissen) uit de burgerij. Rond 1856 verkeerde de (financiële) administratie in een dermate wanorde dat de Heukelumse gemeenteraad besloot tot het vaststellen van een reglement op de administratie van het gasthuisfonds en een instructie voor de ontvanger.
Opheffing:
Algemene Bijstandswet voorzag in een sociale wetgeving waarbij een ieder aanspraak kon maken, met dezelfde plichten als rechten. De nog bestaande burgerlijke en gemengde instellingen van weldadigheid verloren hierdoor hun bestaansrecht. De colleges van burgemeester en wethouders namen de taak voor de sociale zorg over. In de praktijk werd de uitvoering hiervan veelal aan de sociale diensten overgelaten. De gemeenteraad besloot in haar vergadering van 21 juni 1966 het gasthuisfonds met ingang van 1 januari 1966 op te heffen. De aanwezige bezittingen en verplichtingen gingen naar de gemeente.
Erfgoedstuk

Kenmerken

Verversingsgraad:
onregelmatig
Taal:
Nederlands
Omvang in meters:
0,125
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het Gasthuisfonds te Heukelum