Archieven

 

Uw zoekacties: Katholiek doop- en huwelijksregister 1712-1838. kopie; dopen...

2513 Archief van het gemeentebestuur van Heukelum, 1811 - 1938

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Context
Institutionele geschiedenis / Biografie
2513 Archief van het gemeentebestuur van Heukelum, 1811 - 1938
Inleiding
Context
Institutionele geschiedenis / Biografie
De gemeente Heukelum is aan de Linge gelegen en is eeuwenlang een Zuid-Hollandse gemeente geweest tot het in 1986 bij gemeentelijke herindelingen bij de provincie Gelderland werd gevoegd. Van wanneer Heukelum exact dateert is niet met zekerheid te zeggen, wel dat het hier om een oude plaats gaat. Zo vermelden Künzel e.a. de ecclesia Ukele structa als bestaande in 996. * 
In 1823 brachten Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp een bezoek aan Asperen en Heuke-lum. Hun beschrijving van beide plaatsen is allesbehalve vleiend. Om een impressie te krijgen hoe Heukelum destijds verarmd was, is de desbetreffende passage in zijn geheel overgenomen:
“Vandaar geleidde hij ons langs den nieuwen Zuider Lingedijk in 1809 aangelegd. Wij zagen de duikers en oude inzakkingen, veroorzaakt door dat de dijk half uit zand, half uit zachte derrie bestaat, en deze laatste geen zwaarderen dan een bepaalde vracht dragen kan. Bij den minsten overlast dus bezwijkt zij, komt wat verder naast den dijk neder en spat den grond op; zoodat het onmogelijk gaat dezen dijk te verhoogen. Heukelom omgegaan zijnde, begaven wij ons langs vette landerijen naar die plaats, welke boven alle beschrijving vervallen is en vanzelf uit moet sterven, doordien er geen tak van handel meer aan dezelve geannexeerd is...”. * 
Dit sombere beeld kan voor de loop van de 19e eeuw iets worden bijgesteld zij het niet veel. Na mislukte pogingen een zijdefluweelweverij en een bierbrouwerij te stichten, werden later met succes steenfabrieken gesticht. In de 20e eeuw bloeide de industrie meer op.
“...Heukelum, gemeente, provincie Zuid/Holland, arrondissement Gorinchem, kanton Vianen (10 k.d, 2 m.k., 4 s.d.); palende N. aan de gemeente Oosterwijk, O. aan Leerdam, Z, aan de Gel-dersche gemeente Vuren-en-Dalem, West aan Kedichem. Deze gemeente bevat het plattelandstadje Heukelum, het gehucht Vogelwerf en eenige verstrooid liggende huizen. Zij beslaat eene oppervlakte van 430 bunder, 60 vierkante roeden en 58 vierkante ellen, waaronder 425 bunder, 81 vierkant roeden, 76 vierkante ellen belastbaar land; telt 113 huizen, bewoond door 127 huisgezinnen, uitmakende eene bevolking van 640 inwoners, die meest hun bestaan vinden in den landbouw. Er bestaat mede eene bierbrouwerij en een stoelenfabrijk. De zijde- en fluweelweverij, welke hier vroeger bestond, is in het jaar 1837 naar Gorinchem overgebragt.
De inwoners, die er op 4 na allen Hervormd zijn, maken, met die van Geldersch-Heukelum, eene gemeente uit, welke tot de klassis van Gouda, ring van Leerdam, behoort en 520 zielen, onder welke 130 ledematen, telt. Quirijn de Palme nam in 1573 de dienst waar te Asperen, en tusschenbeide ook te Heukelum. Het volgende jaar bevond hij zich te Leerdam. De eerste vaste Predikant te Heukelum was Johanes Hassevelt, beroepen in het jaar 1584, en opgevolgd door den, te Ouderkerk-aan-den-IJssel, in het jaar 1587 afgezetten, Albert Jans Schagen, in 1691, die in het jaar 1593 naar Leerdam vertrok. Van toen af tot aan 1606, heeft Heukelum geen eigen Predikant gehad. Het beroep is eene collatie van de Ambachtsheer. De 4 overige inwoners zijn Rooms-Katholiek. Men heeft in deze gemeente ééne school, welke gemiddeld door een getal van 70 leerlingen bezocht wordt.
Het plattelandsstadje Heukelum of Heukelom, van ouds ook bekend onder den naam van Hu-kilheim, ligt 2 uur Noord West van Gorinchem, 3½ uur Zuid van Vianen, 51 52’26” N.B., 22 44’33” O.L., aan de Linge, welke de stad aan de noordzijde bespoelt. Aan deze zijde bestond vroeger een muur, waarin vier waterpoorten waren, welke toegang tot die rivier hadden. Aan de landzijde heeft zij twee poorten gehad, één in het Westen, de Gorkummerpoort geheeten, doch deze is in het jaar 1748 door een inbraak bijna geheel weggespoeld, de andere stond in het Oosten van de stad en werd de Leerdammerpoort genoemd. Het stadje is vierkant, in de lengte gebouwd en heeft zijn grootste strekking van het Oosten naar het Westen. Het is ruim betimmerd en de huizen hebben groote opene plaatsen en tuinen, waardoor het zeer luchtig is. Het getal der huizen beloopt 95, bewoond door 540 zielen.
De oudheid van Heukelum klimt tot zeer vroege tijden; zonder het fabelachtige van Hercules Alemanicus te melden, naar wien het Herculeum zoude genoemd zijn, kan men verzekeren dat er op het jaar 784 van eene plaats, Herculim geheeten, gesproken wordt. Hier trok Karel de Groote heen, om de Neder-Saksen te beteugelen, en verwoestte alles in het rond; doch het is onzeker of dit verhaal Heukelum betreft.
Het voornaamste gebouw is het Kasteel. Het Stadhuis is van zoo weinig aanzien, dat het noodeloos voorkomt, er eene beschrijving van te geven. De kerk, die vóór de Reformatie aan den H. Maria was toegewijd, brandde, even als de pastorie, in het jaar 1699 af. Na dien tijd werd zij verkleind door het optrekken van eene muur, ter plaatse, waar vroeger het koor begon. Tegen deze muur is in het jaar 1782 een bijzonder fraai, en door alle kenners zeer geroemd orgel aangebragt. De tegenwoordige kerk is nog groot en ruim, en had vroeger eenen toren, die tot den tweeden omgang vierkant was opgemetseld en waaruit een achtkante spits rees, doch deze is in het jaar 1829 afgebroken. De kermis te Heukelum valt in den tweeden Pinksterdag.
Den 17 Augustus trof dit stadje eene verschrikkelijke ramp. Zekere Hendrik Sar had de boosheid, midden op den dag, des voormiddags, het huis, door iemand zijner naastbestaanden bewoond, in brand te steken. Geen der bewoners te huis en dit gesloten zijnde, ontdekten de buren dit ongeluk zoo laat, dat de beginselen niet meer konden gestuit worden, en de uitgebarste vlam welhaast het eene huis na het andere aanstak; de wind joeg haar in de ligt ontvlambare rieten daken. Zes en dertig van de ruim honderd huizen, die dit stadje bevatte, benevens eenige hooibergen, werden door de vlammen vernield. De kerktoren raakte boven in den appel aan het branden, en werd van binnen geheel verteerd; de klok sprong en het uurwerk werd geheel bedorven. Een volkomen ondergang dreigde het geheele stadje. Zeer vele ingezetenen waren, bij gelegenheid der Gorinchemse jaarmarkt, van huis, zoodat het blusschen hierdoor tragelijk toeging, en de geborgen goederen niet noemenswaardig waren. De naburige steden Leerdam, Asperen en Gorinchem bragten alle mogelijke hulp aan; de glasblazers der eerstgenoemde stad, aan hevig vuur gewoon, gingen de woedende vlammen in de rietendaken te keer, rukten er het vuur met de handen uit, en het is aan hunne wakkerheid, dat men het overgeblevene der stad grootendeels te danken had. De brandstichter werd, op last en gezag van den Heer van Heukelum, door den Drossart en het geregt door den Heer aangesteld, veroordeeld en ter dood gebragt. Bij den watervloed van januarij 1809 werden omtrent vijf en twintig huizen, onder het grondgebied der stad, geheel vernield; zestien daarvan dreven geheel weg, waaronder er drie waren, wier bewoners ten getale van zeventien, zoo mannen en vrouwen als kinderen, jammerlijk omkwamen.
Den 26 Januarij 1820 viel er eene belangrijke doorbraak tusschen Heukelum en Asperen. De gerustheid, waarin men alhier verkeerde, als of geene merkelijke onheilen te duchten waren, vergroote het gevaar zoo veel te meer, daar het geheel onverwacht ontstond. Schrikbarend was het geweld, waaronder het water plotseling naar binnen stroomde, zoodat in minder dan anderhalf uur tijds geheele gemeenten in den omtrek verscheidene voeten hoog overstroomd werden, en de steden zelve van deze ramp geenszins verschoond bleven. Door dit onheil geheel verraast, bleef er voor de ingezetenen bijkans geene gelegenheid over tot redding van goederen, ja, ter naauwernood van hun leven. Dit grondgat in den dijk, ter diepte van 68 voeten, veroorzaakte zulk eene aanmerkelijke verzakking, afloop van grond of ook wel overstorting van allerlei aarde, dat zelfs de noeste vlijt eene maand daarna bijna te kort schoot, om het land eenigszins te zuiveren. Ter dezer gelegenheid is hier, in een groot stuk opgeweld veengrond, een kop gevonden van eenen olifant, welke hier vermoedelijk vele duizenden jaren onder den grond is bedolven geweest, en het vermoeden versterkt heeft, dat in onze landen, evenals in Siberië, in vroegere tijden, eene meer gematigde temperatuur bestaan heeft, in welke die soort van dieren kon leven en voedsel vinden; hij woog honderd Nederlandsche ponden en wordt thans in het kabinet der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem bewaard. In Januarij 1827 werd dit stadje weder geheel overstroomd en heeft daarbij veel schade geleden. Het wapen van Heukelum, gegeven door de Heeren van Heukelum, is een veld van zilver, met een oud kasteel met toren en poort, in natuurlijke kleur, staande op eenen grond van sinople(groen). Het tegenwoordige wapen is hetzelfde kasteel, van goud, op een veld van azuur (blauw)...” aldus Van der Aa in 1844. * 
In de jaren 1851-1852 waren er plannen voor de samenvoeging van de gemeenten Asperen, Heukelum en Spijk tot een gemeente. Deze samenvoeging moest met ingang van 1 juli 1853 van kracht zijn en op 1 januari 1854 in werking treden. Dat echter noch Heukelum noch Spijk voorstanders waren van de samenvoeging blijkt uit de reacties in 1852 op het ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De betrokken gemeenten stelden elk een commissie in, die vervolgens een advies aan de gemeenteraden moesten uitbrengen. De Heukelumse commissie bracht een negatief advies over de samenvoeging uit. Men legde hierbij sterk de nadruk op de financiële gevolgen. Heukelum kon zonder hulp alles zelf bekostigen, al waren de lasten zwaar genoeg. De samenvoeging met Spijk zou echter een aanmerkelijke verzwaring van de lasten veroorzaken, waarbij Heukelum het merendeel van de gezamenlijke lasten zou moeten dragen. Deze lastenverzwaring zou ‘...de welvaart van Heukelum ondermijnen en vernietigen. En daarom benne wij tegen vereeniging omdat wij onze stem niet geve moge tot onze ondergang en den ondergang van Heukelum...’. Men zag geen enkel voordeel in het samengaan met Spijk, maar verwachtte afgunst tussen de inwoners van beide gemeenten, als voor de ene plaats meer gedaan werd dan voor de andere. De eindconclusie was dan ook ‘...Nimmer dus en noit stemmen vóór de vereeniging met Spijk...’. Met ingang van 1 januari 1855 werden de gemeenten Heukelum en Spijk toch samengevoegd tot de nieuwe gemeente Heukelum.
Het merendeel van de inwoners was en is Nederlands Hervormd. Recentelijk is een publicatie verschenen over de geschiedenis van de N.H.-gemeente te Heukelum waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. * 
De ingezetenen van Heukelum verdienden hun brood voornamelijk met de landbouw. Barbas schreef dat voorheen een bloeiende paardenfokkerij had bestaan, in de 19e eeuw is in de ge-meenteverslagen hier weinig van terug te vinden. Zover er industrie bestond, was dit slechts op kleine schaal, ambachtslieden hieronder meegerekend.
Te Heukelum heeft gedurende de jaren een zijdefluweelweverij gestaan, eigendom van F.A. Vellicus gesubsidieerd door de Nederlandse staat, de koningen Willem I en II en de heer van Heukelum. Ondanks grote financiële injecties heeft dit bedrijf nooit echt kunnen floreren. In 1837 werd door de eigenaar besloten naar Gorinchem te verhuizen, al bleven te Heukelum een aantal van zijn werknemers werkzaam. Uiteindelijk werd in 1845 het bedrijf definitief opgeheven. * 
In 1892 schreef Barbas dat te Heukelum sinds onheuglijke jaren een bierbrouwerij had bestaan, nu echter vervangen door een bierslijterij. In de gemeentelijke jaarverslagen vanaf 1851 wordt niet gerept van een bierbrouwerij, in de bevolkingsregisters daarentegen wel van slijters/tappers. Toch heeft in Heukelum wel degelijk een bierbrouwerij bestaan. Op 19 september 1839 werd door de Gorinchemse bierbrouwers J.A. Eyckmans en W.F. van Renesse aan de Heukelumse burgemeester toestemming verzocht een bierbrouwerij te mogen oprichten aan de N.O.-zijde van het hun toebehorende pand Gasthuisstraat 51. In de daaropvolgende maand deden zij een aanvullend verzoek. Zij wilden aan de straatzijde bomen en langs het zogenaamde koetshuis-bestemd voor de opslag van het fabrikaat-een schans plaatsen om zo in de zomer de warmte en in de winter de kou te kunnen keren. De gemeenteraad stemde in met de oprichting, een beslissing over de bomenrij werd uitgesteld; onduidelijk is of uiteindelijk hierover toch een beslissing is genomen. Op 12 juni 1840 verleenden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland toestemming om de bierbrouwerij op te richten. Door de burgemeester was medegedeeld dat het gemeentebestuur niet geaarzeld had toestemming voor de oprichting te geven en tegen de voorgenomen locatie geen bezwaren had. Tot wanneer deze brouwerij bestaan heeft is-vooralsnog-niet teruggevonden. De Gorinchemse bierbrouwers Eyckmans en Van Renesse waren zwagers van elkaar en hadden in 1823 een bierbrouwerij in Gorinchem opgericht. In nog geen dertig jaar tijd groeiden zij uit tot de grootste brouwerij binnen Gorinchem onder de naam ‘De Kroon’. * 
In 1926 werd door W. de Groot te Gorinchem een betonfabriek opgericht, de N.V. Betonmaatschappij ‘Grotius’.
Door C. de Later en co., later N.V. Houthandel Zagerij v/h Fa. C. de Later en Co. werd aan de Zuiderlingedijk in 1920 een houtzagerij opgericht. Ook bestond er vanaf 1921 een houtzagerij van J.A. Kentie.
Aan de Molenstraat stond in de 20e eeuw de graanmaalderij van J. Fikse.
In 1873 werd door Janse en Moolenburg te Gorinchem op de Bagijnenwaard een steenfabriek opgericht, gevolgd in 1880 door de oprichting van een steenoven op de Korenwaard door H. Houweninge en Co. te Gorinchem.
In 1892 refereerde Barbas aan een stoelenfabriek gecombineerd met een fruithandel, waaraan een enkel gezin een behoorlijk bestaan overhield. Gedurende de 19e eeuw was het stoelenmatten op kleine schaal een bron van inkomsten. Van der Aa had eerder al naar een stoelenfabriek verwezen.
Gedurende enkele jaren bestond in het dorp Spijk de tabaks/sigarenfabriek met drogerij van Huibert van der Wal gevestigd aan de Zuiderlingedijk B nr. 71. Opgericht in 1884 werd het bedrijf in 1894 al naar Gorinchem verplaatst.
Te Heukelum bestond van oudsher het Gasthuisfonds. Aanvankelijk was de heer of vrouwe van Heukelum oppergasthuismeester, later werd het gemeentebestuur belast met de administratie van het gasthuisfonds. Dit fonds was alleen bestemd voor de ondersteuning van Heukelumse ingezetenen, die niet alleen woonachtig maar ook geboren te Heukelum moesten zijn. De steunbehoevenden uit Spijk werden dan ook niet ondersteund vanuit dit fonds maar door de diaconie van de hervormde gemeente Spijk; gedurende enkele jaren is een burgerlijk armbestuur hiermee belast geweest. Overigens was ook de diaconie van de hervormde gemeente Heukelum op het gebied van de armenzorg actief.

Kenmerken

Status toegang:
Toegang met onbewerkte aanvulling
Verversingsgraad:
onregelmatig
Taal:
Nederlands
Omvang in meters:
21