INLEIDING OP DE TRANSCRIPTIE EN VERTALING VAN DE BOEKEN 1 t/m 3
De boeken 1 t/m 3 van het Chronicon Tielense zijn in 2014-2016 getranscribeerd en vertaald door Mark Vermeer in het kader van een stage RESMA Medieval studies. Deze transcripties en vertalingen worden in 2024, met de toestemming van de auteur, opgenomen bij de betreffende scans. Voor de vertaling van boek 6 en de 16e eeuwse continuatie: Zie:Kuys, Jan ; Leontien de Leeuw ; Vincent Paquay ; Remi van Schalk, De Tielse kroniek : een geschiedenis van de Lage Landen van de Volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw, met een vervolg over de jaren 1552-1566, Amsterdam 1983.
Hierna volgt de inleiding van Mark Vermeer over de boeken 1 t/m 3.
I. Inleiding op de editie
Hieronder volgt een kritische editie van een deel van de Chronicon Tielense, ofwel de Tielse Kroniek. Deze naam is door J. D. van Leeuwen verleend aan een handschrift uit de vijftiende en zestiende eeuw, en dat momenteel bewaard wordt op het Regionaal Archief Rivierenland. Zoals de editie van Kuys et al. uitvoerig beschrijft, bestaat het gehele manuscript uit drie onderdelen: een wereldkroniek in zes boeken, een continuatie over de periode 1552 tot 1566 door de toenmalige pastoor, en een beschrijving van het Heilige Land. Zowel het eerste als het laatste onderdeel kunnen rond het midden van de vijftiende eeuw worden gedateerd.[1]
Tijdens dit project is een editie en vertaling voltooid van de eerste drie boeken van de wereldkroniek.
In deze inleiding zal allereerst worden gekeken naar de bronnen die gebruikt zijn voor het Chronicon en op welke wijze deze verwerkt zijn. Als tweede volgt een uitleg over de wijze waarop de editie tot vorm is gekomen.
1. Bronnen
De eerste drie boeken van het Chronicon Tielense steunen vrijwel geheel op één middeleeuws werk, de Historia Scholastica van Petrus Comestor. Dit werk uit de twaalfde eeuw, dat zeer populair was tijdens de middeleeuwen, heeft dusdanig veel bestaande bronnen geïncorporeerd, dat er weinig noodzaak is geweest voor schrijvers die zich op Comestor baseerden om nog naar nieuwe bronnen te zoeken.
[1] P. Kuys (et al.), De Tielse Kroniek. Een geschiedenis van de Lage Landen van de Volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw, met een vervolg over de jaren 1552-1566 (Amsterdam: Verloren, 1983) p. xvi-xvii.
Comestor en zijn Historia Scholastica
Petrus Comestor, aldus bijgenaamd wegens de gigantische hoeveelheid kennis die hij zich eigen had gemaakt uit boeken, was een geestelijke uit de omgeving van Troyes. Tussen 1147 en 1178 vervulde hij de functie van deken van het kapittel in de kathedraal aldaar.[1] Mogelijk was dit meer een nominale functie, want vanaf ongeveer 1160 bevond hij zich in Parijs, waar hij professor en kanselier werd van de Parijse universiteit. Zelf had hij hier ook gestudeerd, na een loopbaan te Troyes en Tours.
In deze academische functie legde hij zich tussen 1169 en 1176 toe op het schrijven van de Historia Scholastica. Dit werk nam de vorm aan van een geschiedschrijving van het Bijbelse tijdperk; vanaf de
Schepping tot aan de tijd van de apostelen. Aan de hand van de verscheidene boeken in de Bijbel, met uitzondering van de boeken zonder historische aard (bijvoorbeeld Prediker, Hooglied, Psalmen), beschreef Comestor de gebeurtenissen rond het Joodse volk en Christus op een korte en geordende wijze. Hiervoor maakte hij gebruik van exegeses en commentaren van grote Christelijke schrijvers als Hiëronymus en Beda, maar ook van Joodse bronnen, een pas ontstaan gebruik in de twaalfde eeuw.[1] Veel gegevens uit de Antiquitates Judaicae van Flavius Josephus vonden hun weg in de tekst van de Historia en leveren daarmee een duidelijker beeld van vooral de laatste twee eeuwen voor het begin van onze jaartelling.
[1] A. Geiger, ‘Historia Judaica: Petrus Comestor and his Jewish sources’ in: G. Dahan (ed.), Pierre le mangeur ou Pierre de Troyes, maître di XIIe siècle (Turnhout: Brepols, 2013), 125-145; 125-6.
[1] P. Gandil, ‘Pierre le Mangeur, doyen du chapitre cathédral de Troyes’, in: G. Dahan (ed.), Pierre le mangeur ou Pierre de Troyes, maître di XIIe siècle (Turnhout: Brepols, 2013), p. 17-25; 17.
De Historia Scholastica gebruikt in de Chronicon Tielense
De schrijver van het Chronicon Tielense heeft een exemplaar van de Historia Scholastica bij de hand gehad tijdens het schrijven. De tekst in het Chronicon is namelijk tot op dergelijke mate identiek, dat enige andere verwachting kan worden uitgesloten. Overal het algemeen kan gezegd worden dat afwijkende zinnen of omschrijvingen eerder afwijken van de norm, dan dat zij zelf de norm zijn.
Een dergelijk exemplaar van de Historia zou zeer waarschijnlijk in kerkelijk bezit moeten zijn geweest. In de titelinventaris van de boeken die in 1628 uit de Sint Maartenskerk naar de stadsbibliotheek zijn verhuisd, komt inderdaad een exemplaar voor van de Historia, samengebonden met de Sermones van Vincentius van Beauvais.[1] Of dit ook daadwerkelijk het exemplaar is dat door de kroniekschrijver is gebruikt, lijkt mij onwaarschijnlijk. Vrijwel alle titels in de inventaris zijn gedrukte werken: de boeken die gedateerd zijn, komen uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Bovendien vermeldt een tweede inventaris, ditmaal uit 1632 en betreffende de boeken in de raadskamer, den oude geschreven Latijnsche Chronijck.[2] Indien het exemplaar van de Historia als bron zou hebben gediend voor het Chronicon, zou deze nog ouder en eveneens handschreven moeten zijn. Tussen alle gedrukte werken zou een dergelijk werk zeker hebben moeten opvallen. Mijn vermoeden is dat deze gedrukte werken in de zestiende eeuw zijn aangeschaft als vervanging voor de oudere, mogelijk handgeschreven, boeken. Hieronder zou best een manuscript van de Historia hebben kunnen zitten.
[1] Tiel, Regionaal Archief Rivierenland, OAT, inv. nr. 94, fol. 212r.
[2] Idem, fol. 214.
Bovenstaande theorie zou aanwijzingen geven om de schrijver van het Chronicon toch meer richting de geestelijkheid te zoeken, of anders tussen de lekenbevolking die toegang had tot de kerkelijke bibliotheek.
De schrijver van het Chronicon heeft de tekst in kleinere hoofdstukken opgedeeld dan Comestor. Hiermee benadrukt hij het historische kader dat hij gebruikt om de geschiedenis te ordenen en de verschillende verhalen en feiten een plaats te geven. Het tweede en derde boek vormen een continue geschiedenis van het Joodse volk en haar heersers vanaf de Richters tot aan Herodes Antipas. Stukken van deze boeken, zoals in de lijsten van de koningen van Israël en Juda, zijn dan ook vaak weinig meer dan lijsten van koningsnamen met de bijbehorende lengte van de regering.[1] Aan de hand van deze vorsten komen de overige feiten in beeld, zoals ook Comestor zijn Historia heeft vormgegeven. Zo wordt bijvoorbeeld in het hoofdstuk over de Richter Tola vermeld dat Priamus te Troje regeerde, en dat Theseus de Minotaurus doodde.[2]
[1] Zie bijvoorbeeld boek II, hfst. 21-66.
[2] boek II, hfst. 7.
2. De editie
De editie die hieronder volgt, is een wetenschappelijke editie van de eerste drie boeken van het Chronicon. Wegens de tijdsbeperking en om praktische redenen is besloten om slechts te kijken naar het oorspronkelijke vijftiende eeuwse handschrift, dat in het Oud Archief Tiel op het Regionaal Archief Rivierenland berust.
Aan de editie die hieronder volgt, zijn enkele tussenstappen voorafgegaan. Allereerst is een transcriptie gemaakt die zo getrouw mogelijk de tekst van het manuscript volgt. Afkortingen zijn tussen haken aangevuld, doorgehaalde en verbeterde tekstdelen zijn op diezelfde wijze overgenomen, en eventueel met een noot verduidelijkt. Hierna volgde een vertaling van de Latijnse tekst. In het geval dat het Chronicon een formulering bevatte in het Latijn dat aantoonbaar foutief of onlogisch was, is gekozen voor de lezing in de Historia. Hier is uiteraard melding gemaakt in de annotatie.
In de uiteindelijke editie is gekozen voor een kritische versie van de tekst in het handschrift, gegoten in een parallelle tekstweergave. Op sommige plaatsen heeft de lezing in de Latijnse tekst van het Chronicon plaats moeten maken voor de versie uit de Historia, om overeen te stemmen met de vertaling. De tekst is opgezet per hoofdstuk. Anders dan in de editie van Kuys zijn de titels van de hoofdstukken wel overgenomen.[1] De hoofdstukjes hebben allen een nummer gekregen, om het opzoeken en verwijzen te vergemakkelijken.
sneller zichtbaar is welke informatie de kroniekschrijver – al dan niet letterlijk – heeft overgenomen, en welke informatie hij niet heeft geïncorporeerd. In veel mindere mate staan in deze marge ook de andere bronnen waar bepaalde paragrafen van zijn afgeleid. Dit kunnen Bijbelcitaten zijn, of Bijbelcommentaren. De gebruikte edities staan hieronder vermeld.
[1] Kuys, Tielse Kroniek, p. lxiv.
Gebruikte bronnen
Hieronder volgt een lijst van de bronnen die gebruikt zijn in het Chronicon Tielense. Voor de Latijnse teksteditie is in alle gevallen gebruik gemaakt van de door J. P. Migne geëditeerde Patrologia Latina (Parijs, 1844-90).
Hieronymus Stridonensis, Quaestiones Hebraicae in Genesim, Patrologia Latina 23, col. 935-1010.
Hrabanus Maurus, Commentariorum in Genesim libri IV, Patrologia Latina 107, col. 439-670.
Isidorus Hispalensis, Etymologiae, Patrologia Latina 82, col. 73-728.
Petrus Comestor, Historia Scholastica, Patrologia Latina 198, col. 1051-1722.