Archieven

 

Uw zoekacties: Archief van de gerechtsbank van de hoge heerlijkheid Alem, 1685 - 1810

3190 Archief van de gerechtsbank van de hoge heerlijkheid Alem, 1685 - 1810

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
2. Context
2.2. Institutionele geschiedenis
3190 Archief van de gerechtsbank van de hoge heerlijkheid Alem, 1685 - 1810
Inleiding
2. Context
2.2.
Institutionele geschiedenis
Alem is van oorsprong een Brabants dorp dat sinds de Maaskanalisatie in 1934 aan de Gelderse zijde van de Maas ligt en sinds 1958 deel uitmaakt van de Gelderse gemeente Maasdriel. De geschiedenis van het dorp wijkt dan ook af van de meeste andere plaatsen in de Bommelerwaard. * 
In de twaalfde eeuw kreeg de abdij van St.-Truiden (nabij Hasselt in België) van de grafelijke familie van Duras veel goederen en rechten in Alem waaronder de kerk en de daaraan verbonden kerkgoederen. Vanaf de veertiende eeuw, maar wellicht al eerder, kende Alem twee heren. De abdij van St.-Truiden had twee derde van de heerlijke rechten en de hertog van Brabant een derde. De abdij bezat onder meer het recht om de dorpsfunctionarissen te benoemen en het collatierecht van de pastoor. De hertog kreeg een derde van alle door de schepenbank en de dijkstoel opgelegde boetes. Vele rechten op de rivier behoorden helemaal aan de hertog toe, maar tegen een jaarlijkse vergoeding had de abdij het recht op het onderhouden van een veerdienst tussen Alem en Rossum, het visrecht in de Maas en het recht op het gebruik van aangewonnen land.
Alem behoorde in de periode waarover deze inventaris handelt tot het Kwartier Maasland van de Meierij van 's-Hertogenbosch. Bij de vrede van Munster in 1648, die een einde maakte aan de zogenaamde Tachtigjarige Oorlog werd bepaald dat het noordelijk gedeelte van het oude hertogdom Brabant, waartoe de Meierij behoorde, voortaan deel uit zou maken van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het werd echter geen volwaardig gewest binnen die Republiek maar kreeg de status van generaliteitsland. Dit gebied, vaak aangeduid als Staats-Brabant, stond onder het gezag van de Staten-Generaal, die zich als zodanig beschouwden als de opvolgers van de hertog van Brabant. Bestuur en rechtspraak werden centraal vanuit Den Haag geregeld. De uitvoerende macht was grotendeels opgedragen aan de Raad van State. Als gerechtshof en leenhof voor Staats-Brabant fungeerde de Raad van Brabant die in Den Haag zetelde. Gestreefd werd naar een protestantisering van bestuur en bevolking, die echter ondanks alle inspanningen, onder meer door gebrek aan voldoende geschikte protestanten voor de bestuursbanen en verzet van de bevolking, grotendeels mislukte. Evenals in de meeste andere plaatsen in de Meierij bleef in Alem het reglement op de politieke reformatie uit 1660, waarin werd bepaald dat alle overheidsfuncties bekleed moesten worden door Nederduits-Gereformeerden en dat er slechts katholieken benoemd mochten worden als er geen geschikte kandidaten te vinden waren, deels een dode letter. Het dorpsbestuur was meestal gemengd van samenstelling. De drossaard en de secretaris waren echter wel steeds, zoals elders, protestants.
De schepenbank van Alem bestond uit zeven schepenen, die door de abt van St.-Truiden werden benoemd uit de gegoede ingezetenen. De schepenen traden ook op als dorpsbestuur. Aan de hoofd van die schepenbank en dorpsbestuur stond een vertegenwoordiger van de heer van Alem, die aanvankelijk meestal schout werd genoemd, maar in de zeventiende en achttiende eeuw steeds vaker drossaard. Hij trad ook op al voorzitter en rechtsvorderaar (aanklager en eiser) in de schepenbank en zorgde voor het uitvoeren van de vonnissen. De eigenlijke rechters, vonniswijzers, waren de schepenen. Naar de heerlijke rechten van de abt van St.-Truiden op het gebied van de jurisdictie is nog weinig onderzoek verricht. Van oudsher wordt Alem in de bronnen een "hoge" allodiale heerlijkheid genoemd, dat wil zeggen dat er ook belangrijke criminele zaken mochten worden behandeld waarbij lijf- of doodstraffen konden worden uitgesproken.

Van vonnissen van de schepenbank was tot 1803 beroep mogelijk op de schepenbank van 's-Hertogenbosch. Vanaf 1803 tot 1811 werden criminele zaken niet meer door de schepenbank van Alem berecht, maar door de "Hoge Vierschaar voor Stad en Meijerij van 's-Hertogenbosch", de rechtsopvolger van de schepenbank van 's-Hertogenbosch. De schepenbank van Alem berechtte voortaan alleen nog burgerlijke en boetestraffelijke zaken. * 
In de tijd dat Alem hoorde tot Staats Brabant was, zoals al gesteld, de schepenbank van 's-Hertogenbosch de eerstaangewezen appèlrechtbank. Van de vonnissen van die hoofdbank stond in die periode nog reformatie (beroep zonder dat de uitvoering van het vonnis werd opgeschort) open bij de in Den Haag zetelende Raad van Brabant. Daarnaast behandelde de Raad van State het grootste deel van de Brabantse zaken met betrekking tot geschillen over tienden, gemene middelen (belastingen) en de tollen. * 

De schepenen van Alem hadden al in de veertiende eeuw een gezamenlijk zegel dat zij bleven gebruiken ten tijde van de Republiek. Het vertoonde een fraaie afbeelding van St. Odrada met loshangend lang haar, omgeven door een stralenkrans, in haar rechterhand een boek en in de linkerhand een takje met drie knoppen. Het randschrift luidde '+ S'COESCABINORVMVILLEDAELE', oftewel voluit en met spaties tussen de woorden: 'Sigillum commune scabinorum ville d'Aelem' (gemeenschappelijk zegel van de schepenen van het dorp Alem). * 
De schepenen traden ook op als dorpsbestuur. Toch is er - althans aantoonbaar van eind 17e-eeuw tot begin 19e-eeuw - sprake van enige invloed van twee "gezworenen". Ze worden hier besproken omdat het ernaar uitziet dat ze in Alem ook een functie hadden ten aanzien van de rechtspraak. De twee gezworenen werden vóór 1795 door de rentmeester van de heer van Alem namens de heer benoemd. Daarna door het dorpsbestuur. Hun positie en functie (in Alem) is niet duidelijk. In het algemeen is het woord 'gezworene' identiek aan 'beëdigde'. Vandaar dat het woord elders ook wel als synoniem wordt gebruikt voor schepen of voor heemraad. In Brabant zijn de gezworenen vaak gegoede ingezetenen die de gezamenlijke geërfden (of een wijk/buurtschap van een dorp) vertegenwoordigen en die door de schepenen bij beslissingen over belangrijke zaken (vooral op financieel gebied) geraadpleegd worden. Eind zeventiende en begin achttiende eeuw lijken de gezworenen in Alem een dergelijke rol te vervullen. Later in de achttiende eeuw, zo blijkt uit sommige stukken in dit archief, zijn zij in bepaalde zaken belast met het dagvaarden van mensen (als zodanig vervullen zij dezelfde taak als de vorster) en fungeren ze als aanklagers (namens de gezamenlijke geërfden, of in speciale zaken?). Uit niets blijkt dat zij dan (nog?) een taak hebben ten aanzien van het (administratieve) bestuur van het dorp. * 
Ondanks de heerlijke rechten van de abdij van St.-Truiden waren alle door de Staten-Generaal en de Raad van State voor Staats-Brabant afgekondigde maatregelen in Alem van kracht. De rol van de abdij van St.-Truiden op bestuurlijk gebied was in de generaliteitsperiode daardoor bescheidener dan daarvoor. De abdij behield veel landerijen en rechten in Alem en de abt bleef tot 1794 als vanouds de meeste dorpsfunctionarissen, waaronder de schout en schepenen, benoemen, maar die benoemingen moesten worden goedgekeurd door de Staten-Generaal.
De goederen van de abdij in Alem werden beheerd door een rentmeester, die ook andere belangen van de abdij ter plaatse behartigde. Hij bracht verslag uit van het reilen en zeilen in de heerlijkheid voor zover daarbij belangen van de abdij in het geding waren. Vóór 1648 waren de schouten waarschijnlijk vaak tevens rentmeester. Daarna waren de rentmeester meestal afzonderlijke functionarissen, die een groter complex abdijgoederen beheerden dan alleen die in Alem. In de achttiende eeuw deden zij de voordrachten aan de abt voor de benoeming van de dorpsfunctionarissen. *  Wellicht werd daar vanuit het dorp door de gezamenlijke geërfden of door de schepenen enige invloed op uitgeoefend, maar dat is tot op heden niet afdoende onderzocht.
Na de komst van de Fransen raakte Staats-Brabant de status van generaliteitsland kwijt en werd als Bataafs Brabant volwaardig lid van de Bataafse Republiek. Het bestuur kwam in handen van provisionele representanten, later representanten van Bataafs Brabant. Op de territoria van de diverse schepenbanken kwamen gemeenten tot stand. In Alem vonden op 23 mei 1795 de eerste vrije verkiezingen plaats, er werd een eigen municipaliteit (gemeenteraad) gekozen. Na de staatsgreep van 22 januari 1798 werden de representanten van Bataafs Brabant vervangen door een Intermediair Administratief Bestuur van het voormalige gewest Bataafs Brabant dat nieuwe gemeenteraden benoemde. Voor Alem gebeurde dat op 16 maart 1798. Bij de verdeling op grond van de staatsregeling van 1798 van de Bataafse Republiek in departementen, die begin 1799 werd geëffectueerd, kwam Alem te ressorteren onder het Departement van de Dommel. Naast een gedeelte van Brabant behoorde ook Gelderland beneden de Waal daartoe.
Als gevolg van de grondwet van 1801 werd in 1802 de departementale indeling veranderd. Het betekende een terugkeer naar de grenzen van vóór de Bataafse Republiek. Alem maakte voortaan deel uit van het Departement Bataafs Brabant. Met ingang van 31 maart benoemde het departementaal bestuur een nieuw gemeentebestuur en enkele gecommitteerden (vertegenwoordigers van de geërfden), die het gemeentebestuur assisteerden in alle financiële zaken.
In 1803 kwamen er in het Departement Brabant 72 schoutambten tot stand met aan het hoofd een schoutciviel. Alem, Maren en Kessel vormden samen het schoutambt Alem. Dat wil zeggen ze hadden dezelfde schout, maar bleven verder zelfstandige gemeenten. De schout trad op als hulpofficier van de criminele officieren en moest als zodanig behulpzaam zijn bij de opsporing en aanhouding van delinquenten. Verder gaf hij leiding aan de civiele rechtbanken in zijn ressort en had het toezicht op de gemeentebesturen. Hij had het recht om de gemeentebesturen bijeen te roepen, te controleren, hun vergaderingen bij te wonen, enz. * 
In juni 1806 werd de Bataafse Republiek omgevormd tot het Koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Napoleon. Bij wet van 13 april 1807 veranderde wederom de departementale indeling. In het grondgebied van het departement kwam nagenoeg geen wijziging, maar de naam Bataafs Brabant werd vervangen door Hollands Brabant. Aan het hoofd van het departement kwam een landdrost te staan.
Na de inlijving van Nederland bij het Franse Keizerrijk in 1810 kwam opnieuw een andere departementale indeling tot stand. Alem behoorde voortaan tot het arrondissement 's-Hertogenbosch van het Departement van de Monden van de Rijn. Het departement stond onder leiding van een prefect bijgestaan door een sous-prefect in elk arrondissement. Op basis van een keizerlijk decreet van 14 mei 1810 kwam eveneens een nieuwe gemeentelijke indeling tot stand waarbij Alem, Maren en Kessel werden samengevoegd tot één gemeente. Deze samenvoeging was echter van korte duur.
Al op 1 januari 1812 werd de "fusie" met Maren en Kessel ongedaan gemaakt en ontstonden er weer drie afzonderlijke gemeenten. Na het vertrek van de Fransen eind 1813 werd de departementale indeling tenietgedaan en werden de grenzen van de gewesten en (Staats-)Brabant hersteld.
Op 1 januari 1821 kwam definitief een einde aan de zelfstandigheid van Alem toen het wederom werd samengevoegd met Maren en Kessel tot de gemeente Alem, Maren en Kessel. Nadat door de Maaskanalisatie in de jaren dertig van deze eeuw al verreweg het grootste gedeelte van het vroegere dorp Alem aan de Gelderse zijde van de Maas was komen te liggen, werd dat gedeelte met ingang van 1 januari 1958 gevoegd bij de Gelderse gemeente Maasdriel. De rest van de gemeente Alem, Maren en Kessel ging onderdeel uitmaken van de gemeente Lith.

Kenmerken

Status toegang:
Definitieve toegang / toegang afgerond
Verversingsgraad:
onregelmatig
Taal:
Nederlands
Openbaarheid:
Geheel openbaar.
Omvang in meters:
2,75
Opmerkingen:
Archieven van plaatselijke en regionale gerechtsbanken van voor 1811 worden ook (oud) rechterlijke archieven (ORA) genoemd. De rechtsprekende instelling wordt ook schepenbank, gerichtsbank of vierschaar genoemd.
Geografische namen: