Bibliotheek

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-04-05; p. 2

Bibliotheek en documentatie

Zoeken in de bibliotheek

Voordat je gaat zoeken in de bibliotheek, raden wij je aan om de pagina te lezen over bronnen in de bibliotheek: https://regionaalarchiefrivierenland.nl/boeken.

Uitgebreide hulp bij het zoeken, vind je op https://regionaalarchiefrivierenland.nl/hulp-bij-zoeken   

Eenvoudig zoeken
In de bovenste groene balk zie je een zoekveld ‘Alle velden’. Hier kun je trefwoorden invullen waarop je zoekt in alle beschrijvingsvelden in de bibliotheek en documentatiecollectie. Je kunt hier bijvoorbeeld zoeken op titel, auteur of trefwoord. 

Wildcards kunnen het zoeken makkelijker maken. De meest gebruikte wildcards zijn:

  • Een ? (vraagteken) vervangt een letter
  • Een * (sterretje) vervangt een aantal letters
  • Door een $ (dollarteken) voor een zoekterm te zetten, zoek je naar woorden die op elkaar lijken.

Kun je niet vinden wat je zoekt, dan betekent dat nog niet altijd dat we het niet hebben. Neem dan contact op met onze studiezaal! 0344 612 230 of https://regionaalarchiefrivierenland.nl/vraag-over-archiefonderzoek

Uitgebreid zoeken
Klik op de knop ‘Uitgebreid zoeken’ aan de rechterkant en er opent een extra zoekvenster. In dit venster vind je de velden ‘Titel’, ‘Auteur’, ‘Plaats’ en ’Periode’.

Filters
Je kunt de zoekresultaten ook beperken door de filters te gebruiken in de groene balk onder het zoekveld ‘Alle Velden’. De filters zijn: ‘Soort’, ‘Collectie’ en ‘Gedigitaliseerde publicatie’.

Zoekresultaten
Als je alle zoekcriteria hebt bepaald, klik je op de knop ‘Zoek’. Je kunt de zoekresultaten oplopend of aflopend sorteren op titel, auteur of laatste wijziging.

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-04-05; p. 2
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
2
Datum:
1898-04-05
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
— 3 —
doen ? Daar zitten ze steeds met lange gezichten; kom lieyer mede naar comedie of danshuis, geniet het leven zoolang ge jong zijt. Draag zorg voor uw werk, volbreng uw plichten goed, werk ijverig in de week, maar des Zondags? kom, dan zijt ge vrij, dan is het uw recht om voor uw eigen genoegen” (is eigenlijk pleizier niet het meest gebruikelijke woord ?) „te zorgen.” Velen zeggen, en dat is nog het ergste van alles: „zonde is geen zonde, neem het zoo nauw niet, kwel uzelf niet met die angstvalligheid; wees niet zoo bekrompen in uwe beschou-wingen ( beschouwingen ) over goed en kwaad. Wat is eigenlijk kwaad, dat alles is zoo betrekkelijk, ga met ons mede en geniet het leven. Inderdaad, vele zijn de drogredenen en de stemmen der ver-leiding ( verleiding ) die het jonge hart kunnen verstrikken. Ik gaf ze slechts weer naar ’t geen mijn luisterend oor vernam, en ik schrijf ze hier neer in mijn eigen taal; maar die de lokstemmen van lichtzinnige vriendinnen, van slechte vrienden ooit hoorden, zij verstaan mij wel, al kan ik slechts spreken in mijn wijze ■ .;u uitdrukken; zij weten ook wel welke lokstemmen, welk soort verzoekingen ik bedoel. Zij moeten het wel voelen, dat wij elkander goed verstaan. Elkander? Ja, zeer zeker, want al ben ik niet barer eene, ik heb toch een hart als het hare en ik ben nog niet te oud om te weten en te voelen, dat het jonge hart in eiken kring en stand zijne vreugde-eischen aan ’t leven stelt. Al is het niet door eigen ervaring, ik weet toch maar al te goed hoe sterk het lied der verlokking klinken kan-in jeugdige ooren; hoe machtig de drang naar vreugde werken kan in het jonge hart; ik weet ook dat alleen Gods kracht in staat is, dat alles te overstemmen, en ik voel diep dat er meer dan menschelijke welsprekendheid, meer dan een over-tuigende ( overtuigende ) rede, dat Gods genade sterk en machtig, noodig is om de lokstem eener lachende, zingende, aantrekkelijke, schijn-baar ( schijnbaar ) altijd blijde wereld
REISHERINNERINGEN. IV. JOHANNA GRAY. Neem de kroon, neem de kroon! z’ is uw deel en uw lot, Door den wil van uw Koning, den wil van uw God! U behoort zij, u voegt zij; uw godsvrucht, uw schoon Siert haar meer, dan zij u; neem de kroon, neem de kroon. Ach de schoone Johanna was zestien jaar oud; Haar gebied was de stilte van boekcel en woud;
Heel haar rijkdom Gods Woord, zoo hartgrondig geloofd, »Laat Maria regeeren! Geen kroon past mijn hoofd.” »Wat Maria?” riep Hertog en Rijksgraaf en Raad! Op den troon is geen plaats voor ’t onwettige zaad!' In het land is geen plaats voor d’ afgodische leer! In ons hart is geen plaats dan- voor u en den Heer! Onze plicht eischt uw kroning; hier staan wij gereed, Doem geen eedlen tot ontrouw, geen volk tot zijn leed 1 Geef Gods waarheid niet over aan lastring en hoon; Maar eerbiedig Gods wil! Neem de kroon, neem de kroon Toen verhief zij haar harte godvruchtig en stil; Toen sprak zij, o God is ’t uw heilige wil, Wat ik nimmer begeerd heb en nog niet begeere ? Zoo aanvaard ik de kroon, moge ’t zijn tot uw eere. En na driemaal drie dagen — O omkeer van ’t lot! O Trouwloosheid der menschen! Beproeving van God! Ruimen Hertog en Rijksgraaf en vorstelijke Raad Weder plaats op den troon voor ’t onwettige zaad, Weder plaats in het land voor d’ afgodische leer, En verzaken Johanna, hun eed en hun eer; Wel, het zij zoo, de kroon zoo onwillig gedragen, Legt zij willig weer neder, na driemaal drie dagen. Maar na driemaal drie weken, ontzettend gezicht Wordt de schoone Johanna gevoerd voor ’t gericht: Om haar heen woelt een volk dat haar smaadt en veracht, Voor haar uit zweeft de bijl van den beul, die haar wacht. Deugd en onschuld, wie eischt uw gerechtelijke moord ? De eigen lippen, wier jammren gij eens hebt verhoord; De eigen mond, die u toeriep op smeekenden toon: ’tls uw recht, ’t is uw plicht, neem de kroon, neem de kroon. Ziet het uur heeft geslagen, het blok is gezet, De scherprechter wacht en zijn bijl is gewet; Haar hart is bereid en haar oog is verbonden ; Eén slag en haar ziel is ten hemel gezonden. N. Beets. Bovenstaande regelen uit het schoone gedicht van den grijzen zanger, dat zoo waard is in zijn geheel gelezen te worden, kwamen mij in de gedachte, toen ik aan mijne belofte van de vorige maand dacht, om mijne lezeressen ook den Tower van Londen binnen te leiden.

zoo klaarlijk bewees dat ook de vrouwelijke geest van breeden aanleg kan zijn en ernstig-degelijk, gevormd en ontwikkeld kan worden. Wonderlijk fijn besnaard is toch de menschenziel — eeuwen terug kan zij het verleden meeleven en tegelijk de toekomst van der hemelen heerlijkheid aangrijpen met de zekerheid des geloofs. Denkende aan dat vroegtijdig afgesneden lichaamsleven en aan de kroon der gelukzaligheid, die de jeugdige ziel Daar-boven ( Daarboven ) tegemoet was gegaan, legde ik haar onwillekeurig de regelen uit Gerok’s Palmbladen op de lippen: ’k Verlang naar Huis, ik zag in zaalge droomen Een beter Vaderland Daar is mijn deel, bij de eeuwge levensstroomen, Aan ’t lang gewenschte strand! Welzalig zij die aan dat heimwee lijden, Zij zullen zich in de eeuwigheid verblijden: Als ’t sterfuur slaat, ontvlucht de ziel haar kluis En snelt naar huis.
Dof-grauw en somber ziet men reeds van verre de zware talrijke torens van den Tower in den van rook en mist en nevelen zwaren dampkring, die gewoonlijk de wereldstad om-geeft. ( omgeeft. ) In ons ontwaakte na dit bezoek een heimwee naar zuiverder dampkring, reiner lucht, en o, naar de zee, naar de oneindigheids-gedachten van der oceanen golfslag. En de trein voert ons weg van Londen, ver weg zuid-westwaarts henen. Hoe zal ik u het gevoel van zielgenot beschrijven, toen we de zuidkust bereikten en eenige rustige dagen vertoefden te Bournemouth, dat met zijn heerlijk strand en zijn prachtige duinen aan de Hollandsche zeekust, maar met zijn onbeschrijfelijk schoone blauwe golven aan zuiderhemelstreek doet denken. Van Bournemouth ging het verder naar Torquay. Dat was genot! Na uren lange wandelingen over de kustrotsen, hoog boven de zee en de eeuwige wateren met hun schuimenden golf-slag ( golfslag ) in de diepte aan onzen voet. Dät was genot, na zulk een urenlange wandeling plotseling te staan voor een breede rots-kloof ( rotskloof ) en langs een hellend pad af te dalen naar een kleine baai, waar in een eenvoudige visschershut den hongerigen wan-delaar ( wandelaar ) de eenvoudige verkwikking van eigengebakken brood, verseh gevangen garnalen en geurige thee wordt voorgezet. Wat doet die eenvoud van omgeving en van menschen en van spijze goed, wanneer men terugdenkt aan het weelderig inge-richt ( ingericht ) hotelleven der badplaats. Wat is dat verkwikkend en opbeffend voor de ziel, aldus den weldadigen invloed van den eenvoud te ondervinden en de verrukkelijke, uitrustende sensatie van het-weinig-noodig-hebben over zich te laten komen. Hier geen toiletmagazijnen in den vorm van wandelende, zeker alleszins nieuwmodische, maar evenzeer alleszins onschoone ja zelfs smakeloos-overdadig-uitgedoste badgasten; maar de diep-blauwe ( diepblauwe ) zeebaai omlijst met de eigenaardig roodgekleurde rotsen, bekruind met groene weiden, e
Stuart, bij wiens standbeeld in Whitehall Garden wij de vorige maand stilstonden, heeft hier als banneling rondgezworven, wederrechtelijk van troon en erve verjaagd. Willem III, de groote Oranjevorst met het heldere Oranjehoofd, de man die een tijdlang het lot van de volkeren van Europa in zijne handpalm hield, landde hier op Engelands grond, om.... maar hierover een volgende keer. H. W. S.
chter in het bosch stond een oude krachtige eik. Zijne wortelen waren diep in de aarde gedrongen en zijne wijd uitgebreide takken met bladeren en eikels bedekt. Een zachte koelte trok door het woud en bewoog de takken en fluisterde met de ritselende bladeren en kuste hier en daar de boompjes, die hunne kopjes ophieven door den adem des winds gedragen, ten einde iets van de zonnewarmte op te vangen die slechts spaarzamelijk door de dichte boomkruinen heendrong. Onder den eik breidde zich een week mostapijt uit, ver-mengd ( vermengd ) met varens, grasscheutjes, wilde boschviooltjes en af-gevallen ( afgevallen ) bladeren. Onder de vele bladeren die den eik nog sierden bevond zich een klein blaadje met goudgeel puntje, dat er bizonder fraai maar ook teer uitzag. Van tijd tot tijd liet dit blaadje een zacht klagenden zucht hooren, zóó zacht dat men het voor het suizen der zachte koelte had kunnen houden; evenwel, het kwam werkelijk uit het hart van het teere blaadje. De twijg waaraan het gegroeid was, was daarover bedroefd, im-mers ( immers ) het zuchtend blaadje was haar kind. Daarom vroeg zij meewarig: „wat scheelt er aan, klein blaadje?” „De wind heeft me een geheim verraden,” zuchtte het blaadje, „en dat heeft mij treurig gemaakt,” was het steunende antwoord. „Mijn kind, zeg mij dat geheim,” vervolgde de twijg. „Voor mij behoeft gij toch niets te verbergen, ik wil uw leed helpen dragen. Hierdoor aangemoedigd fluisterde het blaadje: „De koude wreede wind heeft gezegd dat hij mij weldra van u zou losrukken en ter aarde werpen, waar ik sterven moet, o moeder ik kan deze gedachte niet verdragen, wat moet ik toch doen?” Moeder twijg antwoordde: Wees niet verstoord en ook niet ongelukkig, mijn kind: laten we er eens over slapen, morgen zullen wij met grootvader spreken.” En zoo geschiedde het. De twijg sprak over het leed van het jonge blaadje met den knoestigen tak waaraan zij ver-bonden ( verbonden ) was en deze met den ouden eik. Toen de
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer